كَلَّآ ۖ إِنَّهُۥ كَانَ لِءَايَٰتِنَا عَنِيدًۭا ﴿١٦﴾
Volstrekt niet; want hij is een tegenstander onzer wonderteekens.
إِنَّهُۥ فَكَّرَ وَقَدَّرَ ﴿١٨﴾
Want hij heeft honende uitdrukkingen uitgedacht en gereed gemaakt, om den Koran belachelijk te maken.
ثُمَّ قُتِلَ كَيْفَ قَدَّرَ ﴿٢٠﴾
En hij moge nog eens gevloekt zijn. Hoe kwaadwillig heeft hij die gereed gemaakt!
ثُمَّ عَبَسَ وَبَسَرَ ﴿٢٢﴾
Daarop heeft hij zijn voorhoofd gefronsd en een ernstig gelaat aangenomen.
ثُمَّ أَدْبَرَ وَٱسْتَكْبَرَ ﴿٢٣﴾
Vervolgens keerde hij zich van de waarheid en hij was opgeblazen van trotschheid.
فَقَالَ إِنْ هَٰذَآ إِلَّا سِحْرٌۭ يُؤْثَرُ ﴿٢٤﴾
En hij zeide: Dit is slechts een goochelstuk, aan anderen ontleend.
وَمَا جَعَلْنَآ أَصْحَٰبَ ٱلنَّارِ إِلَّا مَلَٰٓئِكَةًۭ ۙ وَمَا جَعَلْنَا عِدَّتَهُمْ إِلَّا فِتْنَةًۭ لِّلَّذِينَ كَفَرُواْ لِيَسْتَيْقِنَ ٱلَّذِينَ أُوتُواْ ٱلْكِتَٰبَ وَيَزْدَادَ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوٓاْ إِيمَٰنًۭا ۙ وَلَا يَرْتَابَ ٱلَّذِينَ أُوتُواْ ٱلْكِتَٰبَ وَٱلْمُؤْمِنُونَ ۙ وَلِيَقُولَ ٱلَّذِينَ فِى قُلُوبِهِم مَّرَضٌۭ وَٱلْكَٰفِرُونَ مَاذَآ أَرَادَ ٱللَّهُ بِهَٰذَا مَثَلًۭا ۚ كَذَٰلِكَ يُضِلُّ ٱللَّهُ مَن يَشَآءُ وَيَهْدِى مَن يَشَآءُ ۚ وَمَا يَعْلَمُ جُنُودَ رَبِّكَ إِلَّا هُوَ ۚ وَمَا هِىَ إِلَّا ذِكْرَىٰ لِلْبَشَرِ ﴿٣١﴾
Wij hebben niemand buiten de engelen aangewezen, om het toezicht over het hellevuur te houden, en wij hebben hun getal slechts uitgedrukt als eene aanleiding tot tweedracht onder de ongeloovigen; opdat zij, aan wie de schriften werden gegeven, zeker mogen zijn van de waarachtigheid van dit boek, en dat de ware geloovigen in geloof mogen vermeerderen. En dat zij, aan wie de schriften werden gegeven en de ware geloovigen, daaraan niet twijfelen; En dat zij, in wier harten een gebrek schuilt, alsmede de ongeloovigen, mogen zeggen: Welke verborgenheid bedoelt God met dit getal? Zoo doet God dwalen naar zijn welbehagen, en hij richt naar zijn welbehagen. Niemand kent de legers van uwen Heer, buiten hem. Dit is slechts eene waarschuwing voor den mensch.
لِمَن شَآءَ مِنكُمْ أَن يَتَقَدَّمَ أَوْ يَتَأَخَّرَ ﴿٣٧﴾
Zoowel voor diegenen uwer, welke vooruit loopen, als voor hen die achterblijven.
كُلُّ نَفْسٍۭ بِمَا كَسَبَتْ رَهِينَةٌ ﴿٣٨﴾
Iedere ziel wordt in pand gegeven, voor hetgeen zij zal hebben verricht;
عَنِ ٱلْمُجْرِمِينَ ﴿٤١﴾
Richten nopens de zondaars, (en de snoodaards zelven zullen ondervragen, zeggende:)
قَالُواْ لَمْ نَكُ مِنَ ٱلْمُصَلِّينَ ﴿٤٣﴾
Zij zullen antwoorden: Wij behooren niet tot hen die standvastig in het gebed waren.
وَكُنَّا نَخُوضُ مَعَ ٱلْخَآئِضِينَ ﴿٤٥﴾
Wij baadden ons in lichtvaardige gesprekken met degenen, die zich daartoe leenden.
فَمَا تَنفَعُهُمْ شَفَٰعَةُ ٱلشَّٰفِعِينَ ﴿٤٨﴾
De tusschentreding der tusschenpersonen zal hen niet helpen.
فَمَا لَهُمْ عَنِ ٱلتَّذْكِرَةِ مُعْرِضِينَ ﴿٤٩﴾
Wat scheelde hun dus, dat zij zich van de vermaning des Korans afwendden.
بَلْ يُرِيدُ كُلُّ ٱمْرِئٍۢ مِّنْهُمْ أَن يُؤْتَىٰ صُحُفًۭا مُّنَشَّرَةًۭ ﴿٥٢﴾
Maar ieder van hen wilde, dat hem een bijzonder besluit van God zou toekomen.
فَمَن شَآءَ ذَكَرَهُۥ ﴿٥٥﴾
En wie geneigd is, gewaarschuwd te worden, dien zal hij (de Koran) waarschuwen.